Postfascisme | Een halve duivel
Het was een enorme schok voor de westerse wereld toen de Sovjet-Unie, de vijand van het systeem, op 4 oktober 1957 met succes de eerste aardsatelliet, "Spoetnik", de ruimte in lanceerde. Het was vermoedelijk minstens zo'n enorme schok voor een twaalfjarig Berlijns meisje genaamd Ada, toen ze een paar weken later een broertje kreeg. Daarom noemde ze hem ook "Spoetnik" – ondanks wat er op zijn geboorteakte stond.
Tenminste, zo vertelde acteur Christian Berkel het in zijn roman "Ada" uit 2020, waarin hij het verhaal van zijn fictieve zus beschreef (die, toegegeven, veel belangrijke feiten deelt met zijn echte broer Peter). Nu heeft hij deze schokkende naam "Spoetnik" aangenomen, waaronder hij nu zijn eigen – niet fictieve, maar gefictionaliseerde – verhaal vertelt.
Hij was dit proces al begonnen in zijn debuutroman, "De Appelboom" (2018), die echter nog steeds om zijn ouders draaide – met name zijn moeder Sala, om wie hij als een verhalende satelliet cirkelde. "Spoetnik" is nu Berkels poging om deze verteller eindelijk zijn eigen traject te laten beschrijven. Elke roman begint en eindigt op een woeste manier met de beschrijving van zijn geboorte: eerst de fysieke geboorte uit de baarmoeder, en uiteindelijk de (niet minder fysieke) geboorte als acteur – zijn roeping.
Tussendoor worstelt Spoetnik zijn hele leven met zijn eigen identiteit. Half Joods, half Duits – was hij überhaupt een compleet persoon? In het loodzware naoorlogse Duitsland voelt hij dat zeker niet. Hij vindt zijn identiteit pas in Frankrijk, waar hij als tiener twee jaar met rijke vakantievrienden woont en in zekere zin voor het eerst het leven leert kennen – in het land waar zijn Joodse moeder ooit voor de nazi's naartoe vluchtte en waar Spoetnik probeert te ontsnappen aan de nog steeds onderdrukte nazi-afstammelingen van zijn geboorteland.
De andere plek waar Sputnik zijn existentiële halvering voelt genezen, is het theater. Sinds hij als jonge jongen in Berlijn voor het eerst een voorstelling van "Tom Sawyer" zag, wilde hij acteur worden. Op het podium, waar je kunt zijn en worden wie je maar wilt, voelt hij zich vreemd genoeg thuis: "Achter het gordijn lag een vreemde, vertrouwde wereld." Om iemand anders te worden op het podium, moet hij eerst met zichzelf in het reine komen.
Berkel vertelt deze reis van zijn alter ego Spoetnik met dezelfde stijlvolle mix van melancholie en opwinding die zo boeiend was in zijn eerdere romans. Hij slaagt daar bijzonder goed in met zijn jeugd, die hij met poëtische kracht en tederheid beschrijft, ook al – of misschien wel juist omdat – die allesbehalve gemakkelijk was met zijn getraumatiseerde ouders: "Kind zijn was een van mijn meest onaangename ervaringen."
Naarmate de held ouder wordt, wordt het voor Berkel steeds moeilijker te verbergen dat zijn getroebleerde Spoetnik, ondanks al zijn halfslachtigheid, uiteindelijk een ware waaghals is. Zo stoot hij in zijn allereerste filmrol voor Ingmar Bergman zijn hoofd door kogelvrij glas, waarna de regisseur hem in de Rolls-Royce van Gustaf Gründgens naar de bioscoop laat rijden en hem trakteert op een fles rode wijn en biefstuk om het bloedverlies te compenseren.
Dat deze eeuwig opgewonden maar constant nadenkende adolescent elk romantisch of hallucinogeen avontuur direct verbindt met de juiste leeservaring, is misschien authentiek, maar het belemmert de verhaallijn soms. Toch creëert dit een dicht web van motieven dat tot het einde doorloopt. En de roekeloze seks, drugs en rock-'n-roll worden steevast gecontrasteerd met verhelderende inzichten en indrukwekkende beschrijvingen, zoals de bewogen repetitie bij "Uli" Heising, die in 1979 beide koninklijke hoofdrollen in Schillers "Maria Stuart" met zijn vrouw Christa Berndl in Düsseldorf speelde.
Wat de heftige debatten rond Heisings productie echter al lang vóór Elfriede Jelineks toneelstuk "Ulrike Maria Stuart" (2006) teweegbrachten, was een confrontatie met het naziverleden, een onderwerp dat zelfs in Spoetniks familie consequent geheim werd gehouden, weerspiegeld door de RAF-terreur. Hij beschrijft briljant hoe de vriendenkring van zijn ouders in 1979 samen naar de Amerikaanse serie "Holocaust" keek – een letterlijk fatale gebeurtenis. In de Duitse politiek leidde dit enkele jaren later tot de dubbelzinnige toespraak van Richard von Weizsäcker, toen een bondspresident op de 40e verjaardag van het einde van de oorlog voor het eerst sprak over "bevrijding" in plaats van "nederlaag". Berkels roman is daarmee niet in de laatste plaats een herinnering aan de steeds wankelere status van het "Duitse" geheugen vandaag de dag.
Bij het creëren van zijn eigen verhaal heeft de auteur de valkuilen van autofictie grotendeels vermeden, zij het niet overal, met dezelfde aplomb waarmee hij zich voorheen verbeeldde verzonken te zijn in de verhalen van zijn dierbaren. Hoewel "Spoetnik" direct van het begin van zijn carrière naar het heden springt, zijn spirituele satelliet nu voldoende op zichzelf gericht, zou je toch willen dat Berkel het verhaal op deze manier zou blijven vertellen, boek na boek.
Christian Berkel: Spoetnik. Ullstein, 384 pp., harde kaft, € 26; als audioboek, voorgelezen door de auteur, in Hörbuch Hamburg, 640 min., € 22.
nd-aktuell