Quimi Portet superster

Een van mijn favoriete songteksten uit Cançons en bell llemosí 1987-2020 van Quimi Portet (Vic, 1957) is "Estenent la roba" van het album Oh my love (2012) : de geur van wasmiddel- of wasverzachterbloemen, een zonnetje in je nek (verkleinwoorden in overvloed!), buren die rijst koken, het dak geverfd met de kleuren van niet bij elkaar passende sokken. In een ander nummer, “Pamela”, van het album Ós bipolar (2016), geeft ze de geraniums water en besprenkelt ze een voetganger (die dat absoluut verdient). Hoeveel mensen beschouwen zichzelf als melk!
Te beginnen met Quimi Portet, die zichzelf de knappe man noemt van El último de la fila (de groep die hij tot 1996 vormde met Manolo García). Er zit veel grappige zelfpromotie in, want sinds het begin van zijn solocarrière in 1997 – en daarvoor, toen hij en Manolo García de groep Los burros hadden – heeft Portet een parodie op een superster gecomponeerd. Een concert in Manresa is de wereldtournee. "If we pour, I will go to the pavilion" is de titel van het livealbum, dat doet alsof het om een concert in Cincinnati gaat.
Alles heeft een zweem van spot en van water bij de wijn van de transcendentie. Hij zegt dat hij een grote ster is, maar ook een gemiddelde zanger. Hij beweert dat Catalanen bescheiden zijn, maar dat ze niet zo bescheiden zouden moeten zijn als ze bij een toiletbezoek zeggen dat ze ' fer un riu' gaan drinken (een idee dat hij – met een grotere ambivalentie – van Pilarín Bayés of Albert Pla heeft, hij kan zich niet herinneren welke van de twee het was). Het is als de Duitse herder uit het liedje Oh My Love , die voor de FBI wil werken en niets anders doet dan op schoenen kauwen.
Te midden van dit spel met dubbele betekenissen zegt Cançons en bell llemosí 1987-2020 een aantal belangrijke dingen. De eerste is impliciet in de titel aanwezig. Llemosí is de manier waarop de dichters van de Renaixença Catalaans noemden. Bonaventura Carles Aribau bijvoorbeeld: “Si, quan me trobe sol, parl amb mon esperit, en llemosí li parl, que llengua altra no sent.” De liederen van Quimi Portet zijn een nieuwe “Ode aan het Vaderland”. In “Homes i dones del cap dret” van het album Viatge a Montserrat (2009) is de verwijzing expliciet, met een mix van Aribau en Patufet.
Kijk vanuit een tankstation uit over het land en zie het bloed en de viezigheid van de slachthuizen. Het roept de verdwenen geuren van hooi, esparcette, lavendel en tijm uit de soep op. Het sluit aan bij andere onderwerpen, zoals de 'festes major petites' , het tankstation, mensen die een biertje drinken in het plaatselijke casino (en vragen om hun verhaal te horen) en slagerijen die op dinsdag en vrijdag moordend zijn. Als hij in een liedje zegt dat hij “geen fred d’abans is” (dat is niet dé fred d’abans), spreekt Quimi Portet, de zelfverklaarde superster, als een grootvader. Gezegende dubbelzinnigheid.
⁄ Hij beweert dat Catalanen bescheiden zijn, maar dat ze niet zo bescheiden zouden moeten zijn als ze bij het toiletbezoek zeggen dat ze een rivier gaan drinken.In andere brieven komt de wereld van het kind tot leven in een denkbeeldige ruimte. Als hij daar contact opneemt met Aribau en Patufet, vormt hij hier een bende met Sisa, Adrià Puntí en Joan Miquel Oliver, psychedelische wezens. Uit de liedjes uit de eerste periode: “Montserrat”, een liefdesliedje van het bureau. Recenter vertaalt “Vida interior d'un lluç” (Innerlijk leven van een licht) het gevoel van isolement dat hem altijd vergezelde in discreet surrealistische beelden. “La Rambla”, van Hoquei sobre pedres (1997) kan vergeleken worden met de liedjes van Sisa – “Ham tancat la Rambla” en “Rambles” van Transcantauror: Última notícia (1984)–. De een zo uitbundig –Sisa–, de ander zo preuts –Portet–. Sommige liedjes zijn gewijd aan het nachtleven en aan wat Portet ‘introspecció de passades manoeuvres reproductieves més o menys reexides’ (flirten) noemt, die doen denken aan de grote Vic-klassieker Òpera àcid (1989) van Miquel Creus, zonder al te veel drama.
Het verhaal van Portet die zonder veel na te denken drumt en het nummer “Toco la bateria” van La terra és plana (2004) aan zichzelf opdraagt, deed mij denken aan Iggy Pop. In de documentaire Gimme Danger (2016) van Jim Jarmush legt Iggy Pop uit dat hij het in zijn beginjaren als drummer vreselijk vond om altijd achter op het podium te staan en dat hij een voetstuk van drie meter liet bouwen zodat iedereen hem op de drums kon zien slaan. Quimi Portet zou met zijn tortilla in een van die kolommen moeten staan.
Quimi Portet Cançons en bell llemosí 1987-2020 Pròleg door Quim Monzó en epiloog door Manolo García La Segona Perifèria 312 pagina's 23,90 euro
lavanguardia