Literatuur | Sanne Krug: De grens van wanhoop overschrijden
"Waar wil je naartoe?", vraagt de jonge chauffeur door het open passagiersraam.
"Naar het westen," antwoord ik opgewonden, terwijl ik naar Vero kijk. Vero staat langzaam op.
"Ik ga naar Hannover", zegt de jonge vrouw.
“Ja, precies,” zeg ik opgelucht.
Ik stap vooraan in, Vero stapt achterin met de bagage.
Doris komt uit Prenzlauer Berg en is nu op bezoek bij haar vriendin.
"Ik ken ze al sinds mijn kindertijd, ze komen dit najaar. En waar kom jij vandaan?"
Ik wijs naar Vero: "Berlijn." En tik op mezelf: "Leipzig."
Ineens was alle zwaarte van het Oosten verdwenen: de hulpeloosheid, het moeras, het bedrog, de agressie.
"Echt waar? Ik vind het geweldig hoe je dat zonder geweld hebt gedaan. Het is te gek, hè!"
Ja, het is echt waanzin wat je in Berlijn niet merkt, terwijl het de hoofdstad van de DDR is en altijd voorop loopt. Het lijkt erop dat het daar ook steeds slechter gaat. Ik zeg agressief: "Het is lang geleden dat er geweld is geweest. Bij de demonstratie moet je voor de D-Mark zijn, anders krijg je klappen," ik overdrijf een beetje.
Vero knijpt waarschuwend in mijn schouder, maar Doris beaamt: "Precies! De Westmark was onze redding! Dat kon toch niet anders!"
“Oh ja?” vraag ik nadrukkelijk.
"Nou, wat zou je zonder doen? Je komt waarschijnlijk niet ver, toch?" vraagt Doris.
“Ierland,” zeg ik.
Doris lacht: "Natuurlijk: de gekken naar Ierland!"
“We hebben niet veel nodig”, geeft Vero toe.
Ik vraag me af hoe Vero weet wat we nodig hebben, maar ik ben dankbaar dat haar optimisme in cruciale situaties zo gemakkelijk beschikbaar lijkt.
Doris is niet onder de indruk. Ze legt ons opgewekt uit: "Nou, ik heb mijn geld niet meteen opgehaald. Ik wil er toch nog wat van."
Ze giechelt in zichzelf, alsof ze een geheim plan heeft dat zelfs haar verbaast, omdat het zo verbazingwekkend is dat ze het volledig uit het oog verloren is. Ik kijk over mijn schouder naar Vero, verbaasd. Vero grijnst en vraagt, een beetje spottend: "O ja? Wat?"
Ik moet ook grijnzen omdat Vero nu zo wakker is.
Doris begint alsof ze de Otto-catalogus uit haar hoofd kent, niet alleen wat betreft de kleding, maar ook wat betreft keukenapparatuur, tuinmeubelen, hobbykameruitrusting, interieurontwerp en woningbouw. En als ze klaar is met Otto, fantaseert ze over het Westen, de geluksbrenger en droomvervuller.
Alles klinkt zo haalbaar, goed en rooskleurig dat we niet kunnen stoppen met lachen. Ze kan het toch niet menen, meent ze dat? Zo klinkt het, dat kan toch niet waar zijn, haha. We hebben zoveel lol, zelfs lang nadat Doris weg is. We lachen ons rot tot voorbij Hannover en lange tijd merken we niet eens dat het bergafwaarts gaat.
We staan al anderhalf uur bij de uitgang van een parkeerplaats en niets werkt meer. Ontmoedigd stel ik voor om de mensen op de parkeerplaats te smeken voordat ze in hun auto stappen. Dan moeten ze ons recht in ons gezicht vertellen dat ze ons hulpeloos achterlaten en ons 's nachts laten doodvriezen.
"Dat is dwang. Dat doe ik niet", zegt Vero.
"Heb jij een beter voorstel?" vraag ik geïrriteerd.
Ze draait zich om en kijkt gewoon de andere kant op. Het is een verplichting dat ze hier mensen moet versieren, vooral in het Westen, waar de meeste mensen West-Duitsers zijn. Allemaal onbekende wezens. Schandalig, ja, maar Vero, met haar lange blonde haar en al, is een winnaar; met andere woorden, haar succespercentage is, in tegenstelling tot dat van mij, torenhoog. Had ze dat maar gewild.
Ik blijf nog een halfuur bij de uitgang staan en dring dan aan op Vero's medewerking. Met tegenzin sjokt ze naar ons eerste slachtoffer, maar er is geen doorgang door het plafond. Ze komt terug met hangende schouders: "Vergeet het maar, het lukt nooit."
Ze gaat naast mij zitten, aan de rand van de parkeerplaats.
"Geen wonder," zeg ik. "Je stormde op ze af alsof je ze ging beroven. Ze hadden paniek in hun ogen. Laat eens wat lol zien, zodat ze beseffen dat ze iets missen als ze ons niet meenemen."
"Oh ja? Heb je plezier?" vraagt Vero.
Dat is hier niet de vraag, denk ik, maar ik kan beter mijn mond houden, want Vero is al chagrijnig genoeg. Ik ben verbaasd hoe snel ze overweldigd raakt. Aardig zijn is nu niet genoeg. Een beetje actie en een paar ideeën zouden goed zijn. Maar Vero is koppig.
Maar dan komt er eindelijk een gammel oud busje aanrijden. Het rijdt zo ver de weide achter het grind in dat ik denk dat als we er met onze zware bagage in stappen, het busje wegzakt en we ons langzaam maar zeker in de aarde graven om er nooit meer uit te komen. Vijf minuten later zitten we allemaal in het busje, met al onze spullen, en we zijn met een vrolijke student die helaas maar een paar kilometer hoeft te rijden, 20 om precies te zijn, want dan moet hij de tweede snelweg af. Hij wil gewoon snel naar Hamelen om zijn vriend te zien, en hij kan ons dan in Rehren afzetten.
"Ga je mee of ga je weer?", vraagt de vrolijke jongen.
We staan al zo lang in dat gekke Nenndorf dat het er niet meer toe doet hoe Rehren eruitziet. We hebben de drempel van wanhoop overschreden, waarna alles zinloos wordt, wat je ook doet: hier blijven is zinloos, naar Rehren rijden is zinloos. Amsterdam is logisch, maar niet vandaag. Dus, Rehren, maar ondanks de drempel van wanhoop was Rehren een complete schok. Het kan altijd erger, en hier: geen enkele auto te bekennen. Tweeënveertig minuten lang.
Na tweeënveertig minuten stopt er een piepklein autootje vlak naast ons. Een piepjonge, zeer artistiek geklede, zeer aardige vrouw stapt uit, met een tulband en een miljoen kettingen om haar nek, die luid rinkelen terwijl ze de minikoffer voor onze bagage opent en ons vriendelijk aankijkt: Kom op, ik breng jullie wel naar het volgende stadje, want nu we op de snelweg zitten, wordt het donker, wat doen jullie daar?! Ja, natuurlijk, dat is beter, daar hadden we nog niet eens aan gedacht.
De volgende stad klinkt goed, en ik zie Düsseldorf meteen voor me, omdat het de enige stad is die ik in het Westen ken. Mijn broer stuurde me in februari een vliegticket. Ik zou hem in zijn nieuwe huis bezoeken. Hij haalde me op met een taxi en we reden door het stadscentrum naar zijn appartement in Bilk. Daarna gingen we naar de Alte Liebe, 's avonds naar de oude stad en daarna naar discotheek Ratinger Hof. Het Westen was geweldig: die enorme, schone gebouwen met de chique banken erin, de kleurrijke neonnachten, de reclame op elke muur, de goedgeklede mensen, de zorgeloze sfeer en alle mogelijkheden. Eergisterenavond zaten we in het Spaanse restaurant aan de Bolkerstrasse. Mijn weggelopen broer was gelukkig, en ik wist meer dan ooit zeker dat bloed dikker is dan water. We waren een gezin, niets zou ons ooit nog uit elkaar drijven, alle ruzies uit het verleden waren voorbij en nu hoorden we bij elkaar. En in dit overweldigende gevoel kwam een nieuw gevoel van vanzelfsprekendheid. Waarom zou ik het in het Westen niet redden, terwijl ik hier zo vol leven kon zijn? Alle zwaarte van het Oosten was plotseling verdwenen: de hulpeloosheid, de modderpoel, het verraad, de agressie. Alleen lichtheid. Maar mijn leven speelde zich af in Leipzig, en lichtheid was bang om te vliegen.
De tekst is een fragment uit de roman “Irrland” van Sanne Krug, waarin ze een slim, grappig en doordacht verhaal vertelt over twee avontuurlijke jonge vrouwen in het tijdperk na de hereniging (Sanne Krug: Irrland, delablå, br., 15€).
nd-aktuell